Oefening persoonsvorm en onderwerp

Subject and finite verb form
Fill in the correct gaps, then press "score - antwoorden" to check your answers.


s = subject ff = finite form

1. 

Zij loopt naar de keuken.

2. 

De orkaan heeft een groot deel van de stad verwoest. 

3. 

Door de inflatie zullen de onkosten ook dit jaar weer stijgen. 

4. 

Wij zijn tijdens onze vakantie ook op Ithaca geweest.

5. 

Door dat ongeval werd de auto zwaar beschadigd.

6. 

7. 

Door mijn schuld is het bad overgelopen.

8. 

Niet iedereen kan naar dat concert toe.

9. 

 De jeugd speelt graag spelletjes op de computer.

10. 

De bloemen bloeien erg mooi deze zomer.