Werkwoordsvormen OEFENING Benoem het gekleurde werkwoord. 1. Wie zou dat gedaan hebben? persoonsvorm infinitief voltooid deelwoord onvoltooid deelwoord None 2. Wie zou dat gedaan hebben? persoonsvorm infinitief voltooid deelwoord onvoltooid deelwoord None 3. Mopperend kwam hij de klas binnen. persoonsvorm infinitief voltooid deelwoord onvoltooid deelwoord None 4. Mopperend kwam hij de klas binnen. persoonsvorm infinitief voltooid deelwoord onvoltooid deelwoord None 5. Wij zullen deze oefening wel even maken. persoonsvorm infinitief voltooid deelwoord onvoltooid deelwoord None 6. Hij lachte omdat hij het niet verwachtte. persoonsvorm infinitief voltooid deelwoord onvoltooid deelwoord None 7. Daar kwam hij fluitend aangefietst. persoonsvorm infinitief voltooid deelwoord onvoltooid deelwoord None 8. Daar kwam hij fluitend aangefietst. persoonsvorm infinitief voltooid deelwoord onvoltooid deelwoord None 9. Doe nou eens een keer niet zoo moeilijk. persoonsvorm infinitief voltooid deelwoord onvoltooid deelwoord None 10. Ik zal het hem morgen vragen. persoonsvorm infinitief voltooid deelwoord onvoltooid deelwoord None Time's up