Skip to content
Menu and widgets
Grammar – Grammatica
Finite verb form – persoonsvorm
Predicat – gezegde
Subject – onderwerp
Direct object – lijdend voorwerp
The indirect object – meewerkend voorwerp
Adverbial object -bijwoordelijke bepaling
Prepositional object – voorzetselvoorwerp
Parts of sentence elements
Active and passive sentences
Dutch negation
Word classes – woordsoorten
Verbs – werkwoorden
Articles – lidwoorden
Nouns – zelfstandige naamwoorden
Adjectives -bijvoeglijke naamwoorden
Adverbs – bijwoorden
Prepositions – voorzetsels
Pronouns – voornaamwoorden
Conjunctions – voegwoorden
Cardinals and ordinals – telwoorden
Interjections – tussenwerpsels
Grammar exercises -grammatica oefeningen
Spelling
The spelling of the verbs – spelling van werkwoorden
Verb forms – werkwoordsvormen
Plurals – meervouden
Independent used words and medial letters- Zelfstandig gebruikte woorden en tussenletters
Spelling exercises – oefeningen spelling
Exercise C, CK, CC, K or KK
Exercise au, ou, ei or ij
Exercise plurals – meervouden
One or two – één of twee?
Exercise medial letters – tussenletters
Exercise verbs in the present tense – persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
Past tense of strong verbs – verleden tijd van sterke werkwoorden
Exercise past and present participles – Oefening voltooide en onvoltooide deelwoorden
Engelse werkwoorden in het Nederlands – English verbs in Dutch
Links
Vocabulary – woordenschat
Expressions in English about the Dutchman
What is the Dutch word? – Wat is het Nederlandse woord?
Dutch proverbs
Words and sentences – woorden en zinnen
Dutch for Ukrainians
Language guide on holiday – General – algemeen
Language guide on holiday – Time – tijd
Language guide on holiday -The weather – het weer
Straattaal – slang
Dutch birds
Dutch negation
Videos
Writing a letter – een brief schrijven
Exercise conjunctions – voegwoorden