Adverbs deal with:
- A predicate: Hij loopt hard. (He walks fast). Wanneer gaat hij weg? (When does he leave?)
- An adjective: Dat is een erg mooie kanarie (that is a very nice canary). Dat is een tamelijk groot meisje. (That’s a pretty big girl)
- Another adverb: Hij loopt heel snel (He walks really fast). Hij praat erg hard. (He talks really loud)Note:
Some adverbs can be split:
Daarbij laat ik het. – Daar laat ik het bij.
Still, daar (…) bij is one sentence element.