Prepositions



Select the correct prepositions.
Press "Check" to check your answers.


1. De kat sprong de tafel.
2. We gaan vanavond uit eten het nieuwe restaurant de hoek de straat..
3. Hij verstopte zich de kast angst.
4. De kinderen spelen graag de speeltuin het huis.
5. Hij wandelde rustig het bos.
6. De wedstrijd kon niet doorgaan ziekte van de scheidsrechter.
7. Wij komen de e-bike Arnhem.
8. Frites mayonaise vindt hij erg lekker.
9. Onze hond ligt lekker te slapen de bank.
10. De kermis komt de kerk.