The spelling of weak verbs in the past tense
Select the correct letters.
Press "Check" to check your answers.

1. Het team lan (landen) gisteravond laat op aiport Eindhoven.
2. Hij beklee (bekleden) een belangrijke functie op het ministerie.
3. Moeder lach (lachen) toen ik weer eens mors (morsen).
4. Het Openbaar Ministerie vermoe (vermoeden) strafbare feiten van de advokaat.
5. Hij verwach (verwachten) dat de verzekering de schade vergoe (vergoeden).
6. Ik pos (posten) het verzoek om uitstel van betaling nog net op tijd. .
7. Hoe lang bran (branden) olielampen vroeger?
8. Na die koude nacht star (starten) mijn auto niet.
9. Wij mel (melden) de fraude direct.
10. Het toch (tochten) op mijn eerste kamer vreselijk.
11. Mijn moeder hech (hechten) veel waarde aan die lepels.
12. Marion staar (staren) me al een tijdje aan.
13. De kranten berich (berichten) de volgende dag met grote koppen over de arrestatie.
14. Hij verbaas verbazen) zich niet over de slechte resultaten.
15. Feyenoord vergroo (vergroten) de voorsprong.