1. De directeur gaf haar een mooi cadeau.
2. Het vakantiewerk heeft ons vijftig euro opgeleverd.
- het vakantiewerk
- heeft
- vijftig euro
- ons
- opgeleverd
3. Voor de school stond een groep jongens.
- voor de school
- stond
- een groep jongens
- geen meewerkend voorwerp
4. Die overtreding kostte hem de gele kaart.
- die overtreding
- kostte
- hem
- de gele kaart
5. Hij liet haar zijn website zien.
- hij
- liet
- haar
- zijn website
- zien
6. De winnaar wordt een boekenpakket aangeboden.
- de winnaar
- wordt
- een boekenpakket
- aangeboden
7. Zij heeft hem het nieuwtje al verteld.
- zij
- heeft
- hem
- het nieuwtje
- al
- verteld
8. Heb je voor mij ook een blijkje meegebracht.
- heb
- je
- voor mij
- een blikje
- meegebracht
9. Bij de opening van de schouwburg hebben ze alle bezoekers een drankje aangeboden.
- bij de opening van de schouwburg
- hebben
- ze
- alle bezoekers
- een drankje
- aangeboden
10. Waarom hebben jullie dat aan hem gegeven?
- waarom
- hebben
- jullie
- dat
- aan hem
- gegeven
11. Hem geef ik niets.
- hem
- geef
- ik
- niets
12. Belangstellenden worden inlichtingen verstrekt door de rector.
- belangstellenden
- worden
- inlichtingen
- verstrekt
- door de rector
13. Zij heeft het mij toch verteld.
- zij
- heeft
- het
- mij
- toch
- verteld
14. Hij stond al minuten aan de kant te wachten.
- hij
- stond
- aan de kant
- te wachten
- geen meewerkend voorwerp